Kronieken van CO2-voetafdrukken: de voetafdrukken van de casuslanden in 2015, 2030 en 2050 nader bekeken

Image
stacked bar chart
Verwachte CO2-voetafdruk per land en jaar
2023-09-16

In een eerdere blogpost zijn de CO2-voetafdrukken voor 49 landen en regio's in 2015, 2030 en 2050 beschreven en is uitgelegd hoe het modelleringsteam van EU 1,5°Levensstijlen deze voetafdrukscenario's heeft ontwikkeld. In deze blogpost gaan we dieper in op de CO2-voetafdrukken van huishoudens in de vijf casuslanden in het project EU 1,5°Levensstijlen.[1] De resultaten in deze post zijn gebaseerd op ons scenario voor duurzame technologische ontwikkeling zonder veranderingen in levensstijl.[2]

Geen van de vijf casuslanden gaat het doel voor 2030 van 2.4 tCO2e/capita of het doel voor 2050 van 0.6 tCO2e/capita halen.[3] Ons scenario geeft echter aan dat de CO2-voetafdrukken van huishoudens in de vijf onderzochte landen toch zullen afnemen vanaf het peiljaar 2030, en zullen blijven afnemen tot en met 2050. Deze afname is mogelijk ondanks de toename in verbruik van huishoudens per hoofd van de bevolking die is opgenomen in ons scenario.

Duitsland heeft in 2015 de grootste voetafdruk (9.5 tCO2e/capita), en Hongarije de kleinste (4.9 tCO2e/capita). In 2050 hebben zowel Letland als Spanje een kleinere voetafdruk dan Hongarije, en leidt de relatief kleinere afname van Zweden tot een gelijke voetafdruk voor Zweden en Duitsland (3.7 tCO2e/capita). De voetafdruk van Letland neemt van 2015 (5,8 tCO2e/capita) tot 2050 (2,2 tCO2e/capita) af met 62%. De voetafdruk van huishoudens in Hongarije toont de kleinste afname (35%) van 2015 tot 2050 (3,2 tCO2e/capita).

De indirecte uitstoot daalt in elk scenariojaar voor alle onderzochte landen dankzij de grote technologische veranderingen. Deze veranderingen omvatten een verschuiving naar voornamelijk hernieuwbare bronnen in het energiestelsel, duurzamere brandstoffen voor vervoer, en een efficiëntere productie in alle industrieën. De directe uitstoot stijgt elk jaar in Spanje, Hongarije en Zweden. De directe uitstoot daalt daarentegen elk jaar in Letland, en in Duitsland daalt de directe uitstoot in 2030 naar het laagste niveau alvorens licht te stijgen in 2050. De directe uitstoot is goed voor ongeveer een vijfde van de CO2-voetafdruk van een huishouden in de EU. Dat aandeel verdubbelt in 2050 echter tot gemiddeld ruim 40% van de voetafdruk van huishoudens in de onderzochte landen.

De verkleining van de voetafdruk die elk land door uitsluitend technologische verandering kan realiseren, varieert vanwege de economische en verbruiksstructuur van elk land en de scenarioparameters. Consumptiepatronen op nationaal niveau zijn van invloed op de toekomstige voetafdruk, omdat patronen zoals de huidige reizigerskilometers afgelegd met de auto of het gebruik van stadsverwarming worden gehandhaafd in ons scenario voor 2030 en 2050. De uitstoot van stadsverwarming is indirect, want deze vindt upstream van huishoudens plaats. Stadsverwarming, populair in Zweden en Letland, veroorzaakt dus geen directe uitstoot op het niveau van huishoudens. Het verbranden van fossiele brandstoffen in een cv-ketel in huis, wat in andere landen uit dit onderzoek gebruikelijker is, zorgt wel voor directe uitstoot. Autorijden veroorzaakt zowel indirecte uitstoot afkomstig uit de productie van brandstoffen en voertuigen, als directe uitstoot door de brandstofverbranding in de motor tijdens het rijden. In ons scenario gaan we er gebaseerd op de huidige patronen van uit dat het verbruik zal toenemen. Landen waar veel gebruikgemaakt wordt van voertuigen met verbrandingsmotoren, zoals Duitsland, zullen in de toekomst dus blijven rijden in deze voertuigen. Waarschijnlijk zal de uitstoot door vervoer echter in de meeste landen toenemen zonder verdere veranderingen in levensstijl. De inkomenselasticiteit van vervoersbrandstoffen is groter dan 1, dus een inkomensstijging leidt waarschijnlijk tot meer verbruik van vervoersbrandstoffen.[4]

Bepaalde sectoren zijn moeilijker te decarboniseren, en dit is te zien in de onderzochte landen. Zuivel is bijvoorbeeld in alle jaren en voor alle landen behalve Spanje een van de (in totaal 200) productcategorieën die de hoogste bijdrage levert. Hoewel de uitstoot van zuivelproducten per hoofd van de bevolking tot de helft gereduceerd zal zijn in 2050, is de niet-CO2-uitstoot van de voedsel- en landbouwsector relatief moeilijk te decarboniseren. Zuivel (en ander dierlijk voedsel) zal daarom een belangrijke bijdrage blijven leveren aan de CO2-voetafdruk van Europa. Daar staat tegenover dat elektriciteit uit steenkool een grote bijdrage levert aan de voetafdruk in Duitsland, Spanje en Hongarije, maar de uitstoot van steenkoolcentrales wordt tegen 2050 per hoofd van de bevolking met ruim 95% verminderd dankzij het uitfaseren van steenkool in ons scenario.

Een van de factoren die bijdragen aan de afname van (indirecte) uitstoot in ons scenario is een afname van de emissie-intensiteit. Deze term verwijst naar de afname in uitstoot van broeikasgassen die is verbonden aan één euro verbruik door huishoudens. Over alle onderzochte landen daalt de gewogen emissie-intensiteit van een gemiddelde verbruiksportfolio met ruim 80% vanaf het peiljaar tot ons laatste scenariojaar 2050. Dit betekent dat de uitstoot upstream van het verbruik door huishoudens zou kunnen worden verminderd tot een vijfde van het niveau in 2015, als het verbruik door huishoudens per hoofd van de bevolking constant blijft.[5]

Hoewel het technisch potentieel voor afname veelbelovend lijkt, haalt geen van de onderzochte landen zijn emissiedoel voor 2050 (of 2030) op basis van de ambitieuze aannamen in ons scenario. De toegenomen consumptie en hardnekkige niet-duurzame consumptiepatronen zorgen voor bovenmatige uitstoot ondanks duurzame technologie. Overschrijdingen variëren van 0,8 tCO2e/capita in Letland tot 3,0 tCO2e/capita in zowel Duitsland als Zweden in 2050. Hoewel deze overschrijdingen misschien relatief klein lijken in vergelijking met de huidige (grote) voetafdrukken, is deze extra uitstoot wellicht meer dan de gehele voetafdruk van een inwoner van Azië of Afrika in 2015 [6]. Dit werpt de vraag op hoe emissiebudgetten eerlijk verdeeld kunnen worden. We moeten ook bedenken dat het emissiereductiepotentieel van een duurzame levensstijl ook verandert naarmate de industrie decaboniseert; maar daarover meer in een latere blogpost.

Stephanie Cap en Laura Scherer, Universiteit Leiden

 

[1] De CO2-voetafdruk van huishoudens verwijst naar de uitstoot van broeikasgassen die een consument veroorzaakt door de consumptie van goederen en diensten. Deze CO2-voetafdrukken kunnen bestaan uit directe en indirecte uitstoot. Indirecte uitstoot verwijst naar uitstoot die ontstaat in de hele levenscyclus van producten en diensten die huishoudens afnemen. Dit is de uitstoot die 'ingebed' is in het product, zoals de uitstoot die gepaard gaat met de productie van een georganiseerde reis, een pak yoghurt, een auto, of een jaar stadsverwarming. Directe uitstoot verwijst naar uitstoot door verbranding van fossiele brandstoffen op het niveau van huishoudens, zoals gebruik van een dieselmotor in een auto of aardgas voor verwarmen en koken.

[2] We gaan uit van gematigde groei van het bruto binnenlands product (bbp) per hoofd van de bevolking in combinatie met grootschalige technologische verandering. Dit is gebaseerd op het SSP1-scenario voor 'Duurzame Ontwikkeling' dat wordt gebruikt door het IPCC om emissieroutes te verkennen (zie dit artikel). In ons model nemen consumptiepatronen toe bij inkomensstijging, maar daarbij wordt aangenomen dat huishoudens hun huidige levensstijl aanhouden (ongeacht of deze overeenkomt met 1,5° C). In ons scenario stijgt het inkomen proportioneel met het bbp per hoofd van de bevolking, verschuiven uitgavenpatronen in de richting van het hogere inkomen, en zetten huishoudens geen belangrijke stappen om de uitstoot te verminderen, zoals overstappen op openbaar vervoer, voornamelijk plantaardig voedsel eten, kleiner gaan wonen en de thermostaat lager zetten. Zie onze vorige blogpost over modelleren van het achtergrondsysteem voor meer informatie.

[3] We hebben 2015 als peiljaar gekozen en de doelstellingen voor de CO2-voetafdruk per hoofd van de bevolking berekend op basis van de trajecten uit het IPCC AR6 (het meest recente IPCC-rapport) en het aandeel van de uitstoot van huishoudens in de totale wereldwijde uitstoot.

[4] Bjelle, E. L., Wiebe, K. S., Többen, J., Tisserant, A., Ivanova, D., Vita, G., & Wood, R. (2021). Future changes in consumption: The income effect on greenhouse gas emissions. Energy Economics, 95, 105114. https://doi.org/10.1016/j.eneco.2021.105114

[5] Directe uitstoot is niet opgenomen in de afname van emissie-intensiteit. Een potentiële absolute toename vanwege bevolkingsgroei moet ook in aanmerking worden genomen.

[6] Ivanova, D., Stadler, K., Steen-Olsen, K., Wood, R., Vita, G., Tukker, A., & Hertwich, E. G. (2016). Environmental Impact Assessment of Household Consumption. Journal of Industrial Ecology, 20(3), 526-536. https://doi.org/10.1111/jiec.12371